De ouders en S zelf zijn hier voor de eerste keer. Ik voer het gesprek met S, een sportieve leuke jongen van 10 jaar. Hij is makkelijk in het contact en het aanvankelijk schuwe mannetje van tien minuten geleden is verdwenen. S vertelt over school, over sport, over vrienden, over zijn hond, over spelling. De spelling brengt ze hier. Of ik met S een ‘Ik leer Anders’-traject kan doen? Ik vertel ze dat dat zeker kan, en dat ik eerst twee keer met S aan de slag ga, om zijn kwaliteiten helder te hebben. Bijna achteloos, alsof het er eigenlijk niet toe deed, vertelde moeder nog dat S soms zo boos is. Of ik daar ook naar wilde kijken?
S komt daarna alleen, zijn moeder brengt hem en zijn vader haalt hem weer op. De eerste coaching brengt al veel informatie. Over S, over zijn worsteling op school, over ruzie, over wel willen maar (nog) niet kunnen. De tweede coaching steek ik in op de boosheid. S kan goed aangeven hoe het verloop van zijn boosheid is, en dat het voornamelijk op school voorkomt. Hij moet er dan uit (de klas uit) en naar de directeur. S vindt dat vreselijk, want ja, dat praten over iets waarvoor hij zich al schaamt is niet fijn. En dat maakt hem ook weer boos, want hij kan er niks aan doen….
Ik besluit met S een ‘Boosheid-Thermometer’ te maken. Hij kiest de kleuren uit, het moet van stevig papier, en er moet een schuif opkomen, geeft hij aan. Die schuif moet hij kunnen bewegen. Ik bevraag hem over zijn boosheid, hoe is het als de boosheid er niet is; de thermometer op ‘0’ – neutraal en blij. S wil graag met gezichtjes werken, en met kleuren. Want super super boos is natuurlijk knalrood (‘zoals mijn hoofd dan is’). Neutraal is lichtgeel. S tekent gezichtjes: neutraal, geïrriteerd, chagrijnig, boos, kwaad, woedend. De gezichtjes worden door mij gelamineerd en door hem uitgeknipt. Gekleurde stroken papier plakt hij op een kartonnen ondergrond. Samen friemelen we aan een schuif. Met een kijkraampje natuurlijk! Met rode wangen van inspanning werkt hij tot het klaar is. ‘Waar ga je hem bewaren?’ vraag ik. ‘Ik wil hem meenemen naar school, en dan op mijn tafel leggen.’
In de week erna heb ik contact met zijn leerkracht. Zij vertelt me hoe het in de klas gaat, en hoe plotseling de stemming kan omslaan. Ze vertelt dat S eigenlijk nooit zijn werk af heeft en niet gemotiveerd lijkt. We praten over de spelling en de frustratie die dit met zich meeneemt. Ik vertel haar over ‘Ik Leer Anders’, en over beelddenken. S zal vier keer in de ochtend bij mij komen om deze training te volgen en het is fijn dat de leerkracht hier positief tegenover staat.
S komt voor de eerste ‘Ik Leer Anders’ bijeenkomst, samen met zijn vader. Dit wil ik altijd in de ochtend doen, half 9, 9 uur, als het kind nog helemaal fris is. De eerste keer is het meest intens: het hoofd van S visueel maken samen. De vader van S heb ik gevraagd helemaal stil te zijn, en alleen maar te observeren. Hij zit naast zijn zoon en de energie is rustig en fijn. Het hoofd van S gaan we opruimen: er komen verschillende kamers, een gang wordt gemaakt, en dan deuren en kleuren toekennen aan de verschillende ruimtes. Hij maakt ook een ‘Leuke Dingen Kamer’. De tekening van zijn hoofd wordt geconcentreerd gemaakt en daarna laat ik hem er een tijdje goed naar kijken. Daarna doet S de ogen dicht, rustig ademen, in en uit, naar de buik. Ik wandel nu met hem door zijn hoofd, door de kamers die hij net heeft getekend en laat hem rondkijken en details noemen. In de Letter-Kamer werken we aan het alfabet, afsluitend lopen we nog even door zijn Leuke-Dingen-Kamer.
Het is een krachtig middel, en de tekening van zijn hoofd kopieer ik voor in zijn map. Het origineel gaat mee naar huis. Thuis gaat hij ook elke dag even tien minuten oefenen met het spellen van woorden die achterin het cursusboek staan. Op dezelfde manier als hij vandaag heeft geleerd. Vader gaat hem daarbij ondersteunen.
De keren erna herhalen we woorden die lastig zijn, werken aan de Cijfer-Kamer, en bespreken hoe het met de Boosheid-Thermometer gaat. S vertelt dat het hem steun geeft, hij kan aanwijzen hoe hij zich voelt zodat de leerkracht in een eerder stadium iets kan doen. De woede aanvallen nemen sterk af.
Met de ouders, leerkracht en met S heb ik afgesproken dat ik een keer op school kom kijken. Het is zo mooi om hem op school te zien. Hij komt een paar keer zijn werk aan mij laten zien en het is wel duidelijk dat S bovengemiddeld slim is. Alleen door de Cito scores was dit lange tijd niet zichtbaar. S werd niet genoeg uitgedaagd, en daar kwam een hardnekkige Donderwolk voor in de plaats. In het nagesprek met de leerkracht adviseer ik om S, naast zijn gewone werk, een werkstuk te laten maken. Waar hij aan kan werken als zijn werk klaar is. S straalt en heeft al wel een onderwerp waar hij zijn werkstuk over wil maken: De Ruimte. In de weken erna blijkt dat S zijn schoolwerk nu makkelijk afkrijgt en daarna verder kan met zijn werkstuk.
S komt nog een paar keer voor de zomervakantie, waarin we de spelling-aanpak herhalen en S kan het goed zelf nu. Bij een dictee visualiseert hij het woord razendsnel in zijn hoofd, en schrijft het daarna op. S vindt het ‘wel lollig’ dat hij deze truc kan toepassen! Zijn succeservaring motiveert hem om te blijven oefenen.
De donderwolk is verdwenen. S kan duidelijk aangeven als hij ergens mee zit, gebruikt zijn thermometer nog ter ondersteuning. Wat een juweel van een kind! Hij straalt en kletst en vindt het fantastisch dat hij een werkstuk mag maken. Na de zomer heeft hij een andere leerkracht, en ik schuif aan bij het startgesprek. Alle neuzen gelijk dezelfde kant op voorkomt een terugval. Over opklaringen gesproken…..